Hypnose is zo oud als de mensheid zelf.

Hypnose is zo oud als de mensheid zelf. In de primitieve oudheid begaf de mens zich via rituelen in bewustzijnstoestanden vol vervoering en extase, teneinde contact met de goden te maken. In de Egyptische slaaptempels gebruikten de priesters op trance gelijkende toestanden om mensen van hun kwalen to genezen. Bij de Romeinen bracht Esculapius zijn patiënten vaak in een diepe slaap en verzachtte hun pijn door het strijken met de hand. In de bijbel lezen we hoe God Adam in een diepe slaap deed vallen en hoe Jezus wonderen verrichtte door handoplegging.

Mesmer

Zowel Oosterse als Westerse esoterische stromingen zijn vanaf het begin der tijden bekend met het fenomeen van verandering van bewustzijnstoestanden. De Oostenrijkse arts Franz Anton Mesmer (1734-1815) verklaarde klachten op basis van astrologie. Een onzichtbare, magnetische vloeistof, afkomstig van de sterren die de gezondheid van de mens beïnvloedt, is uit evenwicht geraakt. Mesmer bracht zijn patiënten in trance en trachtte via magneten en (later via) strijkbewegingen het magnetisch evenwicht weer te herstellen. Zijn benadering werd echter niet door de geleerden erkend, omdat de effecten die hij bereikte werden gerelateerd aan de verbeeldingskracht van de patiënten en niet aan Mesmers opvattingen over het dierlijk magnetisme (patiënten genazen alleen wanneer ze wisten dat ze gemagnetiseerd werden). De Schotse arts James Braid (1795-1860) brengt het mesmerisme weer opnieuw onder de aandacht van de wetenschappers. Ook in Frankrijk leeft hypnose aan het eind van de negentiende eeuw opnieuw op doordat Ambroise Liebeault (1823-1904) en Hippolyte Bernheim (1837-1919) hypnose in de praktijk brengen en Jean Martin Charcot (1825-1893), een vooraanstaande neuroloog, hysterische patiënten geneest via hypnose. Sigmund Freud maakte bij Charcot kennis met diens hypnosetechniek. Hij trachtte het in zijn eigen praktijk toe te passen, maar bleek geen goede hypnotiseur te zijn. Freud was niet tevreden over de resultaten en ontdekte dat vrij associëren meer en blijvende resultaten opleverde.

Erickson

Zo raakte hypnose opnieuw in de vergetelheid. In de jaren zestig van deze eeuw wordt hypnose als onderdeel voor een therapeutische behandeling opnieuw ontdekt. De vader van de moderne hypnotherapie is ongetwijfeld de Amerikaanse psychiater Milton Erickson. Hypnose wordt nu gezien als een middel om de duur van de behandeling aanzienlijk te verkorten.

Hypnose

De mate waarin hypnose in de afgelopen eeuwen de belangstelling had, was wisselend. Ondanks het eeuwenlange bestaan van hypnose is men het heden ten dage nog steeds niet eens over wat hypnose nu precies is. Hieronder beschrijven we enkele verklaringsmodellen. Vanuit het medisch model wordt hypnose verklaard op basis van fysieke processen, onder meer de neurofysiologie van de mens.

Onderzoek naar de neurologische organisatie van mensen brengt enkele typische verschillen aan het licht tussen het gedrag van de beide hersenhelften. Zo wordt bijvoorbeeld het taalsysteem geregeld door de dominante hersenhelft en emoties en beelden door de niet-dominante hersenhelft. In trance hebben emoties en beelden de overhand, waaruit is afgeleid dat in trance de niet-dominante hersenhelft de ervaring en het gedrag bepaalt (Gazzaniga, 1974). Vanuit het behavioristisch model wordt hypnose gezien als het aanleren van gedrag (Van Dyck, 1990, 1991). Het subject volgt de instructies van de hypnotiseur op (stimulus-respons) en vertoont het geïnstrueerde gedrag, bijvoorbeeld een armlevitatie.

De hypnotiseur leert het subject niet alleen het gedrag aan, maar ook bepaalde cognities. Zo leert de hypnotiseur dat het subject de armlevitatie als een spontaan, onwillekeurig, autonoom proces dient to interpreteren. De hypnotiseur zegt immers niet “til je arm op” maar “je arm gaat als vanzelf omhoog”. De het-gebeurt-vanzelf-beleving is dus volgens het behavioristische model ook iets (een cognitie) die het subject aanleert. Vanuit het psychodynamisch model wordt hypnose gezien als een bepaalde bewustzijnstoestand (Van Dyck, 1990, 1991).

De parameters zijn hier dus niet het gedrag (behavioristisch model) of de fysiologie (medisch model) maar de specifieke constellatie van het intrapsychisch krachtenveld. Wanneer een bewustzijnstoestand samengaat met verschijnselen als amnesie, analgesie, anesthesie, catalepsie, dissociatie, depersonalisatie, hallucinatie, ideomotorische reacties, regressie, progressie, literalisme, hypermnesie, somnambulisme of tijdsvervorming, spreekt men in dit model van een hypnotische trance (Cladder, 1986). Een voorbeeld van zo”n psychodynamische verklaring is de dissociatietheorie. De term dissociatie is afkomstig van de Franse psychiater Pierre Janet (1859-1947).

Janet gebruikte het begrip “dissociatie” als tegengestelde van het freudiaanse begrip “associatie”. Via associatie (koppeling van het ene idee aan het andere) herinneren we ons dingen. Dissociatie verwijst naar inhouden die losgekoppeld zijn van de associatiestroom. Wanneer we iets niet meer via associatie kunnen herinneren, is er sprake van dissociatie (Janet, 1907). Zo”n gedissocieerd deel heeft een invloed op onze waarneming en gedrag, die we niet onder controle hebben. Deze beleving van autonome processen is typisch voor hypnose. Een moderne uitwerking van dit idee is de neo-dissociatietheorie van Ernest Hilgard (1977). Volgens hem kunnen alle hypnotische fenomenen worden begrepen in termen van dissociatie. De ervaring van onwillekeurigheid, die het subject onder hypnose heeft, is volgens dit model geen gevolg van aangeleerde cognities (behaviorisme) maar van een onderbreking (dissociatie) van de gebruikelijke verbanden tussen de psychische processen.

Verdeling (opsplitsing) van het intrapsychische krachtenveld leidt dus tot hypnose. Een typisch voorbeeld hiervan is de meervoudige persoonlijkheid (V.d. Hart, 1991). Binnen het communicatiemodel wordt hypnose verklaard als een respons van het subject op een bepaald type communicatie van de hypnotiseur (Haley, 1963). Wanneer de hypnotiseur bijvoorbeeld zegt “je arm gaat omhoog”, geeft hij of zij een incongruente boodschap, een paradoxale opdracht, namelijk “til je arm op” en “doe het niet” (het moet spontaan gaan). De enige reactiemogelijkheid van het subject is het ontwikkelen van een symptoom, namelijk de onwillekeurige armlevitatie.

Het subject zegt “kijk m”n arm gaat omhoog, maar ik ben niet degene die het doet”. In dit model wordt hypnotisch gedrag dus vooral gerelateerd aan het type communicatie. Binnen het transpersoonlijk model wordt elke bewustzijnstoestand als een trance, als hypnose gezien (Wolinsky, 1991). De natuurlijke conditie van bewustzijn is toestandsloos. Wat wij als waken en dromen ervaren zijn in feite bewustzijnstoestanden waarin het bewustzijn begrensd, beperkt is. De binnen het psychodynamisch model onderscheiden tranceverschijnselen (regressie, hallucinatie, etc.) kenmerken voortdurend onze dagelijkse bewustzijnstoestanden. Met andere woorden: in het leven van alledag gaan we voortdurend in en uit trance. Erickson spreekt van een “alledaagse trance”, als een beperking (focus) van het bewustzijn tot enkele innerlijke realiteiten (Erickson, 1976, 1979, 1981).